Vol bewondering keken we lange tijd door de etalageruit in Sligo. Het was een slagerij. Hoewel lamskoteletten en hamburgers er soms smakelijk uitzien, sta je daar normaal geen kwartier naar te kijken. Nee, het kwam door de slager. Eigenlijk was hij geen slager. Hij was kunstenaar.
Eerlijk is eerlijk, wie naar binnen ging voor een pondje gehakt werd correct en vriendelijk geholpen. Toch was het duidelijk dat de slager dat vlees maar bijzaak vond. Je moet het nou eenmaal verkopen als je slager bent, daar helpt geen lieve moeder aan. Maar zijn hart lag overduidelijk bij houtbewerking. In de slagerij zagen we een stapel houtblokken. Daaruit sneed Michael Quirke, zoals hij heette, figuren uit de Ierse mythologie. Naast zijn slagersmessen lag een verzameling gutsen en ander houtbewerkingsgereedschap. De vloer was bedekt met houtafval en zaagsel. Er kwam vast zo nu en dan wat zaagsel tussen het vlees terecht, maar wie daarover zeurde was een kniesoor. Later, toen Michael zich alleen nog maar op kunst toelegde gaf hij het toe. ‘Ik was de slechtste slager van Sligo en later van heel Ierland.’ Maar wie geïnteresseerd was in zijn beelden maakte kennis met een heel goede verteller. De beste van Sligo en misschien ook wel van heel Ierland.
De vader van Michael opende de slagerij aan Wine Street in 1932. Michael hielp in de zaak en leek de logische opvolger. Gedurende meer dan 30 jaar was Michael inderdaad een slager zoals vele anderen. Maar begin jaren ’80 ontdekte hij zijn voorliefde voor houtbewerking. Gaandeweg vulde zijn zaak zich met houten sculpturen. Legendarische figuren als Diarmuid en Gráinne, Diarmuid MacMurrough en Brian Boru kwamen onder zijn handen tot leven. Het kon niet uitblijven, in 1988 verkocht Michael zijn allerlaatste biefstuk. De slagerij was voorgoed een atelier geworden.
Soms vroeg ik me af of het atelier van Michael Quirke nog bestond. Dat scheen zo te zijn. De winkel aan Wine Street had hij verlaten. Het atelier was nu in O’Connell Street, wederom in een oude slagerij. Op een mooie vrijdag reed ik er naartoe. Het was de laatste dag van de Ierse schoolvakantie en Sligo was behoorlijk druk. Ik geraakte in een onoverzichtelijk systeem van eenrichtingsverkeer en net toen ik vreesde dat de zoektocht niks zou opleveren, stond ik plots voor een winkeltje dat trots een naam op de gevel vermelde: Michael Quirke.
De deur was op slot, binnen lag een grote berg houtsnippers, aan de muur zaten van die witte tegels die je alleen maar in een slagerswinkel ziet. In de etalage stond een houten versie van Manannán Mac Lir, de Ierse god van de zee. Michael was er niet, een buurman had ook geen flauw idee waar hij uithing. Vaste openingstijden, daar deed hij niet aan. Naast het beeld van de zeegod had hij een tekst geschreven op de achterkant van een oude envelop:
‘Their Ocean God was Manannán Mac Lir
whose angry lips
full often would inter
whole fleets of ships.’
Toen wist ik het zeker. Michael was nog geen spaan veranderd.

Rob Vermeer
October 4, 2021 at 1:46 pm
Wat een prachtig verhaal. Ik zie het helemaal voor me